Ze stond daar, voor het huis met zijn scheve houten planken en het roestige golfplaten dak dat kreunde bij elke windvlaag. De geur van gebakken vis en rijst hing in de lucht, een geur die haar altijd had omarmd, maar nu leek te verstikken. In haar armen lag haar zoontje, zijn gezicht nog nat van tranen, zijn handen vastgeklampt aan haar blouse alsof hij wist wat er komen ging. Maar hij was pas één. Wat kon hij nu echt begrijpen?
“Mae gaat werken, liefje,” fluisterde ze, meer tegen zichzelf dan tegen hem. Haar moeder keek zwijgend toe, de rimpels in haar gezicht getrokken in een uitdrukking die ze niet kon lezen, medelijden, afkeuring, begrip? Misschien een beetje van alles. Haar vader zat onder de mangoboom, starend naar de grond. Zijn oude ogen volgden elke beweging van haar voet alsof hij hoopte dat ze zich zou omdraaien, haar beslissing terugnemen, het dorp nooit zou verlaten. Maar Bangkok riep.
Ze zette haar zoontje neer, zijn kleine handjes gleden uit de hare terwijl ze zich omdraaide. “Doei, doei,” zei ze met een stem die ze niet als de hare herkende. Iets scherps sneed door haar hart toen ze hem hoorde huilen. Ze liep weg, stap voor stap, met het geluid van zijn gehuil als achtergrondmuziek die steeds zachter werd, totdat er alleen stilte overbleef.
Bangkok. Een stad die zo anders rook dan thuis. De lucht dik en zwaar van uitlaatgassen en hete straateten. Hier was het elke dag een gevecht, niet alleen om rond te komen, maar om überhaupt te blijven bestaan. Ze werkte lange uren in een fabriek waar het licht nooit uitging, waar het constante gezoem van machines in haar oren zat als een slecht nummer dat ze niet uit haar hoofd kon krijgen. De enige momenten van rust waren de telefoongesprekken met haar ouders, korte gesprekken waarin ze altijd loog. “Het gaat goed met me. Ik verdien genoeg geld.”
Maar ze wilde geen zwakte laten zien, niet aan haar ouders en al helemaal niet aan haar zoontje. “Hij zal trots op me zijn als hij groot is”, hield ze zichzelf voor. Maar de nachten waren een ander verhaal. Ze sliep op een dun matras in een piepklein kamertje, omringd door andere vrouwen uit de Isaan die net als zij de hoop aan hun haren naar de stad hadden gesleept, alleen om het op elke straathoek te zien verdampen.
De eenzaamheid kroop als een schaduw met haar mee, ongrijpbaar maar onmiskenbaar aanwezig. Het lag in de manier waarop ze naar de foto’s van haar zoon keek, ogen die glommen van een onschuld die ze nooit meer zou terugvinden. Het klonk in de manier waarop ze haar geld telde, elke baht omgedraaid alsof het meer waard was dan het eigenlijk was. Het zat in de blik van de andere vrouwen, allemaal bezig met hun eigen gevecht, maar niemand die het lef had om te zeggen dat ze zich net zo verloren voelden als zij.
Op een avond, toen ze na een lange werkdag terugkwam in haar krappe kamer, trok ze een blikje bier uit de koelkast en ging op het balkon staan. Ze staarde naar de eindeloze zee van lichtjes die zich uitstrekte onder haar, een duizelingwekkende oceaan van neon en led. Maar in al dat licht voelde ze zich donkerder dan ooit. Alsof al dat glinsterende goud haar alleen maar eraan herinnerde hoe ver weg ze was van wat echt belangrijk was.
Ze dacht aan haar zoontje, nu bij haar ouders. Wat zou hij zich nog van haar herinneren als hij groter werd? Zou hij haar nog herkennen? Of was ze tegen die tijd alleen maar een vaag gezicht op een vergeelde foto, een stem aan de telefoon die ooit zei dat ze van hem hield?
Ze nam een slok van het bier en voelde het koude vocht langs haar keel glijden. Ze wilde huilen, maar de tranen waren opgedroogd. Het enige wat overbleef was een leegte, een hol gevoel dat zelfs het bruisende Bangkok niet kon vullen.
De stad was een wilde jungle van asfalt en beton. Mensen kwamen en gingen, zoals de dagen die in elkaar overvloeiden. Bangkok slikte je in en spuugde je weer uit, en jij bleef achter, een beetje gebroken, een beetje wijzer. Misschien zou ze ooit terugkeren naar het dorp. Misschien zou ze ooit weer de handjes van haar zoontje voelen. Maar nu, op dit moment, was het enige wat ze kon doen doorgaan. Eén stap voor de ander, zoals ze die dag had gedaan toen ze hem bij haar ouders achterliet.
Ze staarde naar haar lege blikje, draaide het in haar hand alsof het een heilige relikwie was. Symbool voor iets wat ooit iets betekende, maar nu alleen maar een lege huls was. Ze gooide het van het balkon, keek hoe het naar beneden viel, draaide, stuiterde en verdween tussen de schaduwen. Misschien was dat alles wat ze ooit kon doen, vallen en hopen dat iemand, ergens, haar zou opvangen.
Maar tot die tijd, was er alleen nog Bangkok. En de eenzaamheid die met elke dag een beetje sterker werd.
Over deze blogger
-
Mijn leeftijd valt officieel onder de categorie ‘bejaard’. Ik woon al 28 jaar in Thailand – probeer dat maar eens na te doen. Nederland was ooit het paradijs, maar het raakte in verval. Dus ging ik op zoek naar een nieuw paradijs en vond Siam. Of was het andersom en vond Siam mij? Hoe dan ook, we waren elkaar goed gezind.
De ICT zorgde voor een regelmatig inkomen, iets wat jullie ‘werk’ noemen, maar voor mij was het vooral een tijdverdrijf. Schrijven, dat is de echte hobby. Voor Thailandblog pak ik die oude liefde weer op, want na 15 jaar zwoegen verdienen jullie wel wat leesvoer.
Ik begon op Phuket, verhuisde naar Ubon Ratchathani, en na een tussenstop in Pattaya woon ik nu ergens in het noorden, midden in de natuur. Rust roest niet, zeg ik altijd, en dat blijkt te kloppen. Hier, omgeven door het groen, lijkt de tijd stil te staan, maar dat doet het leven gelukkig niet.
Eten, vooral veel – dat is mijn passie. En wat maakt een avond compleet? Een goed glas whisky en een sigaar. Dan heb je het wel zo’n beetje, vind ik. Proost!
Foto’s, daar doe ik niet aan. Ik sta er altijd lelijk op, terwijl ik toch weet dat Brad Pitt erbij verbleekt. Het zal wel aan de fotograaf liggen, denk ik dan maar.
Aantal keren gelezen: 45