Als ik weer eens in Udon Thani uithang wil ik dat het liefst zo ‘authentiek’ mogelijk doen. Het juk van de farang afwerpen en gewoon een uit de kluiten gewassen Thai zijn. Mijn opvallende looks verraden mij natuurlijk steeds, maar eigenlijk bedoel ik het ook niet op die manier. Nee, gewoon die paar weekjes meedraaien in de plaatselijke maatschappij.
Ik besef ook wel dat ik me in dat streven behoorlijk zelf belemmer. De knop volledig omzetten voor zo’n relatief korte periode is onrealistisch, maar ik doe zo goed mogelijk mijn best. Eigenlijk tamelijk onbewust komen we bijvoorbeeld zelden in contact met andere farangs, hoogstens eens een keer met de buitenlandse vriend van een oude schoolvriendin. Ook voor ons vertier zoeken we geen plekken op die primair farangs aantrekken. Natuurlijk zijn ze er wel, maar er is geen cohesie, eerder adhesie. Ik streef daar niet naar, maar het is wel doorgaans het geval. Als ik hier lees hoe sommige farangs denken over en neerkijken op hun lotgenoten kan ik mij dat gebrek aan aantrekkingskracht wel een beetje voorstellen. Maar dat is het bij mij niet. Ik respecteer de keuzes van anderen en realiseer me dat achter ieder mens een lang en intens verhaal schuilgaat dat in ‘kwaliteit’ niet onder zal doen voor dat van de anderen of het mijne.
Daarbij kan het contact met een collega farang best verfrissend en afwisselend zijn. Sommigen hier hebben bij dergelijke ontmoetingen een vertekend beeld; vieze en onverzorgde mannetjes, ‘horny’ opa’s op een dieet van viagra, veel te jonge vrouwen en vettige hamburgers die ze in hun vuile tanktops met liters bier wegspoelen, zodat hun dikke pens nog wat meer minachting kan oproepen bij de onvrijwillige toeschouwers ervan. Ik herken dat beeld niet. Ik kom ze in die vorm dan ook niet tegen. Eerder nog in Nederland of Duitsland waar ze met een kartonnen bekertje tussen de benen langs een winkelmuur hangen en geld eisen van voorbijgangers voor koffie en een zoet broodje, geld dat na ontvangst meteen omgezet wordt in goedkope wijn of gewoon blikjes bier. Maar zelfs deze onfortuinlijke lieden minacht ik niet. Mijn frequente hoofdschudden is geen verwijt naar hun, maar naar de maatschappij die niet in staat is om ze de zorg te geven die ze nodig hebben en ook verdienen. Niemand kiest namelijk echt voor zo’n leven. Veel vaker is het gewoon onvermijdelijk. Nee, de kring van heertjes waarin ik mij heel af en toe wel eens begeef, bestaat gewoon uit nette gepensioneerden, met nette huizen en idem auto’s. Geen patsers, maar gewoon integere lieden die na een lang werkzaam leven ervoor kozen om het laatste kwart door te brengen in de zon en bovenal in het thuis ontbeerde gezelschap van een fijne levenspartner.
Twee ervan zijn collega’s van vroeger. In de ogen van de Thaise vrouwen knappe kerels met glimmende kale kopjes, nette kleding, een coole wagen om ze in rond te paraderen. Altijd goed voor het imago. Allebei ook sportief als de pest, ze draaien hun hand niet om voor een ritje van 200 km in de verzengende zon op hun lokaal aangeschafte racefietsen waarvan de aankoop menig Thais maandsalaris zou opslokken. Ik speelde zelf ook altijd met veel te dure rackets om te compenseren voor gebrek aan talent en de fysieke teloorgang die nu eenmaal hoort bij het ouder worden. Helaas is één van de twee fietstoppers deze maand even moeten afstappen wegens een (kennelijk lichte) hartaanval, die hem vooralsnog niet het leven kostte, thank Buddha for that, maar wel een levensreddend en meerdaags verblijf op de ICU opleverde, niet te verwarren met de UCI. Gelukkig is hij daar in het zuiden aan het strand in het genot van een heuse poolkamer in zijn piekfijne huisje en die zal nu wellicht veranderen van een prestigeobject in een nuttige aanschaf, om samen met de jongens en in de pool voor de deur de rehabilitatie op te pakken.
De schuldige fiets zal binnenkort wel eindigen op ebay.th voor zover dat bestaat. Vriend nummer drie woont amper een kilometer of twee verderop, in mijn eigen Udon, ik zou er zo naar toe kunnen met het openbaar vervoer, op een koele dag zelfs te voet. Maar het gebeurt zelden of nooit, al is hij nog zo charmant. Een oud-politieman uit een dorpje in de buurt van Cannes. Een soort Louis de Funes, maar dan groter en niet zo’n opgewonden standje, eerder een tikje stoïcijns. En natuurlijk geen gendarme, wat Louis wel moest voorstellen, maar de gemeenteversie van meneer agent. En dat alles dan aan de Côte d’Azur, waar nooit een onvertogen woord valt richting een wetsdienaar en nooit een wapen getrokken moest worden.
Hij heeft dan ook meer de verschijning van een geschiedenisleraar, maar een geweldig aardige vent. Een slimme filosoof, die mij op zijn beurt de man vindt die over alles kan meepraten. Kan ik ook wel, maar soms is het gewoon uit de duim gezogen bluf of uitgesproken logica die eigenlijk voor iedereen voor de hand ligt. Ik beschrijf mijzelf dan altijd, om zijn enthousiasme wat te temperen als iemand die een beetje weet van veel, maar niet veel van weinig. Misschien herkent de lezer dat in mij of ook in zichzelf? Nu moet ik er wel bij zeggen dat ik ook soms van mezelf opkijk als ik me zo beluister. Ik moet hem eigenlijk toch wel een beetje gelijk geven. Een goede mensenkennis heeft hij wel, dat komt misschien door zijn vroegere vak en hij had een paar strepen op zijn schouder om het te bewijzen. Ik heb ze zelf gezien daar beneden in Frankrijk. Prachtig was het daar. De ruil met Thailand misschien niet eens waard. Maar wat voor de één het schitterende Zuid-Limburg is, is voor de ander het nog veel mooiere Zuid-Frankrijk en toch hebben we allebei onze koffers gepakt. Hij al concreet en ik ergens in de toekomst.
Wat een grote valkuil voor onze communicatie is; ik spreek ogenschijnlijk behoorlijk vlot Frans, maar zo’n dikke 25 jaar na mijn laatste Franstalige werkgever roesten vocabulaire en grammatica langzaam maar zeker weg. Ik praat er niet langzamer Frans door, maar wel bekrompener. Dus wat denkt mijn vriend? Dat ik volledig Francofoon ben en dan ratelt hij erop los alsof hij tegen zijn collega’s of kinderen praat. Nu had ik vroeger ook al heel wat meer moeite met verstaan van het originele Frans dan met de variant van de Walen. Soms stond er een heuse Fransoos op kantoor tegen me te ratelen en ik verstond minder dan de helft. Die ontbrekende helft vulde ik dan maar improviserend zelf in. Vaak kreeg ik dan een verbaasde blik, maar niemand had het echt door of zei er verder maar niets van.
Maar elkaar opzoeken voor een Franse conversatie in Udon gebeurt hoe dan ook gewoon te weinig. Pourquoi? Ik weet het zelf ook niet. Leuker dan die man worden de expats echt niet, misschien hoogstens een stelletje hier op de blog, maar Thailand is groot en de trefkans daarmee klein. Misschien is het ook maar beter zo; soms is de werkelijkheid minder fraai dan de vluchtige virtuele en diffuse blogwereld. Maar andersom kan het ook uitpakken. Vorige week had ik een gloednieuwe ICT-monteur over de vloer. Over de telefoon vorm je daar dan meteen een hoogstwaarschijnlijk uiterlijk bij. Nerdy, maar hondsbrutaal. Bleek en mager door het constante getuur op zijn monitor. Stond me daar opeens zo’n lekkere grote knuffelbeer voor de deur, heel anders dan ik had verwacht.
Mensen projecteren te vaak hun eigen verwachtingen op anderen, verwachtingen waaraan zeker in het geval van mijn monteur eigenlijk niet te voldoen valt. Misschien na een ingrijpend dieet of een bezoek aan de dokter Now van de Lage Landen, maar wie begint daarover te zeuren bij zo’n eerste ontmoeting? Ik niet, ik heb echt geen behoefte aan fat shaming, zeker niet omdat ik zelf ook niet bepaald een panlat ben. Eerder een nokbalk of misschien een stel daarvan op elkaar gespijkerd voor een onverwoestbaar dak. Bovendien zag de jongeman er ook bijzonder schattig uit in zijn fatsuit van vlees en bloed, maar ik vrees dat het visceraal vet in dikke klonters van zijn ingewanden af droop. Niet echt gezond dus. Ook niet voor de knieën, ik hoorde ze welhaast schreeuwen om verlichting, maar hun noodkreet ging verloren achter mogelijk al flink ingescheurde knieschijven en overbelaste menisci. Het vertekende beeld van mijn verwachtingen werd niettemin naar het rijk der fabelen getransporteerd en vervangen door een veel sympathiekere werkelijkheid.
Eén van de activiteiten die mij het dichtst bij het ware Thailand en zijn inwoners brengt, is het reizen in de Songthaew, de handige tot openlucht taxi’s omgebouwde pick-ups die dag in dag uit op en neer rijden langs onwrikbaar in hun geheugens vastliggende routes. Nooit kan ervan afgeweken worden, alleen maar als er wegwerkzaamheden plaatsvinden (wat natuurlijk nooit het geval is gezien de bijna Belgische kwaliteit van het wegdek) of als een deel van hun route voor die dag in beslag is genomen door een bobo die er met opzichtig escorte doorheen wil, soms pas uren na de afzetting, soms helemaal niet, maar dat is de macht van het geld en van de politiek. Voor mij als reiziger is die grote constante een zegening. Ik hoef alleen maar het nummer te onthouden van het ‘busje’ dat me naar Central Plaza brengt en in de avond weer terug. Hoe laat dat dit allemaal plaatsvindt, ligt nergens echt vast, maar ieder uur van de dag duiken er in de verte een paar 44-ers op, soms vlak na elkaar en soms een kwartier of zelfs een half uur uit elkaar. Heel af en toe halen ze elkaar zelfs in; ik probeer nog uit te vissen wat daar de reden van is.
Wellicht valse concurrentie, misschien gewoon grote haast of ‘buiten dienst’ maar het verlichte bordje daarvoor bestaat niet in Thailand en anders kon ik het toch niet lezen. De prijs voor al dit comfort is 20 baht, tenminste dat neem ik aan. Op de plaats van bestemming duw ik altijd zo’n blauw-groen briefje door het openstaande linker raam naar binnen en ik krijg nooit wisselgeld terug of wordt gevraagd om meer, wat ik in dat geval toch niet zou verstaan. Ik ben na al die jaren nog steeds analfabeet in ons mooie Thailand. Ik schrijf dit stukje dan ook gehuld in een virtueel boetekleed van ruw en oncomfortabel jute, niet de mooie felle oranje variant der monniken, maar gewoon eentje in de kleuren van een aardappelzak. Ik draag er wel een boxershort onder (geen zorgen, ik ben één van de weinige expats die zijn ondergoed wast), want dat losse gebungel dat ook in Schotland gangbaar schijnt te zijn, heeft mij altijd afgestoten, al ben ik wel van mening dat iedereen lekker moet dragen wat hij zelf wil, wat zeker geldt voor een gepensioneerde werknemer die niet meer langer een verplichte stropdas om moet, een slecht zittend uniform aan of een timmermansbroek, waar uit iedere zak een doosje spijkers, een stelletje tangen of zelfs een hamer bungelt. Op zich laat ik het ook graag lekker los hangen, zeker in een klimaat waar de hitte alle sap uit je lijf wil zuigen, maar er is een plaats en tijd voor alles en dat is niet altijd en overal het geval.
De tocht naar de opstapplaats bij ons vóór de 7/11 (of eigenlijk waar je zelf maar wil, als het maar aan de grote weg is) blijft altijd een uitdaging. Niet van jewelste, maar niettemin. De afstand is niet eens zo groot, misschien 300 meter, maar de temperatuur is meestal bijzonder hinderlijk om zonder zonwering of luchtkoeling dat op zich nabije doel te bereiken. Nu gaat mij die wandeling op zich nog vrij goed af, wat gezien de geringe duur ook niet verwonderlijk is. Nee, het gevaar schuilt hem in de laatste 30 meter of zo, waarin ik twee ventwegen en twee autowegen moet oversteken, altijd met enig gevaar voor lijf en leven. Allereerst is er steeds weer even de verwarring van de rijrichting. Op de eerste ventweg eerst rechts links rechts kijken, snel oversteken naar de tussenberm die altijd een met gras en bomen begroeid heuveltje is. Dan rechts kijken of de autoweg vrij is en snel naar vluchtheuvel twee. Weer een met groen bedekt heuveltje.
Vervolgens naar links turend alvorens de oversteek naar het laatste heuveltje. Dan nog een keer rechts links rechts kijken en ik sta heelhuids met iets verhoogde hartslag precies voor de 7/11. Lekker in de schaduw voor onbepaalde tijd wachtend op mijn lift de stad in. Soms zie ik vanaf vluchtheuvel 2 al in de verte de 44 aankomen, maar ik mag mij nooit laten leiden door haast. Beter even wachten op de volgende bus dan in gruzelementen op het asfalt eindigen wat extra pijnvol is in de altijd genadeloze zon. Sommige chauffeurs wachten ook wel even als je zwaait, om je niet onnodig risico te laten nemen. Sommige niet en die geven gauw gas en spurten ervandoor. Die 20 baht boren ze zich dan wel zelf door de neus en mag de opvolgende collega wel volledig opstrijken. Zakelijk inzicht blijft altijd een heikel punt in de Thaise economie, alhoewel het landje qua aantal (dollar, niet baht) miljonairs per capita het zogenaamd welvarende Nederland royaal naar de kroon steekt. Las ik ooit, maar pin me er niet op vast. Vaak wel dollars die helaas verdiend zijn over de rug van minder gefortuneerden, maar dat geldt voor Thailand niet meer dan voor andere economieën. Dat is het masochisme van de arme man, ze aanbidden de rijkaard die ze uitgezogen heeft voor eigen winstbejag.
Het is mij overigens streng en duidelijk verboden om ‘de grote oversteek’ te maken als ik alleen ben. Eigenlijk moet ik dan de voetgangersbrug honderd meter verderop nemen van mijn altijd zorgzame en bezorgde vrouw. Ik begrijp dat gevoel ook wel; je haren reizen terecht te berge als het dierbaarste in je leven de waaghals uit wil gaan hangen op de Thaise autowegen terwijl er een veilig alternatief binnen handbereik ligt. De onoverkomelijke keerzijde van die meer gevaarloze route is de steile trap die naar de top leidt. De weinig ergonomisch aangebrachte betonnen treden vreten aan mijn toch al niet formidabele stamina en wegen zwaarder dan een horizontale oversteek, al moet die altijd in lichte galop verricht worden. Ook al is er een kilometer verderop geen auto te bekennen, rustig wandelen over de autoweg stuit bij mij altijd op instinctief ongemak, iets waar veel Thaise wandelaars minder last van lijken te hebben. Ze moeten het zelf weten, hun statistieken aangaande fataliteiten in het verkeer spreken wat dat betreft boekdelen.
Ik vraag me altijd af hoe die chauffeurs rond kunnen komen van die paar baht per meelifter. Ook al zitten we met zijn allen boven op goedgevulde tanks met voordelig LPG erin lijkt me zo’n onderneming toch een wankele basis voor een leven in relatieve welgesteldheid. Ik moet het toch eens goed doorrekenen. De eerlijkheid gebiedt mij echter te bekennen dat ik de laatste paar jaar nauwelijks nog gebruikmaak van de unieke diensten van dit typische nationale voertuig voor de gewone man en vrouw. De intrede van onze kleine Honda City is daar debet aan. Meestal trekken mijn vrouw en ik samen de stad in voor ons alledaags vertier en hoewel het wellicht voordeliger is om de Songthaew te nemen zijn er toch wel een paar nadelen gekoppeld aan een keuze in zijn voordeel.
Met de auto begint de gemotoriseerde reis al op de oprit thuis, lekker fris in de airco. De nog steeds levensgevaarlijke overtocht vindt plaats in een metalen voertuig wat de overlevingskansen ondanks U-turns toch nog aanzienlijk verhoogt. Geen wachttijd vóór de 7/11 en een vervolgens ononderbroken transport in een comfortabele zetel naast het favoriete mensje van mijn keuze dat ons trefzeker en veilig door het drukke verkeer in haar stad loodst. Plus je kunt nog wel eens afwijken van de voorgeprogrammeerde route als dat voor je reisbestemming beter uitkomt. Ook belangrijk is het achterwege blijven van gezichtsverlies voor als er plots een bekende naast je zit op de spaarzaam met kunstleer beklede zitplaatsen van het toch minderwaardige Songthaew busje. Dat laatste tegenargument verzin ik hier en nu ter plekke zelf. Mijn redelijk perfecte wettelijke echtgenote zou dergelijk verwerpelijk gedachtegoed nooit bezigen. Dat is wat 25 jaar Nederland met je kan doen. Ik ben er zelf ooit geboren, dus grootspraak is toch al nooit mijn ding geweest. Low profile met goed gevulde beurs wel. In zoverre ben ik wellicht niet goed bezig met het naadloos opgaan in de Thaise populatie.
Maar er zijn ook nadelen aan transport per eigen vervoer en het passeren van de Songthaew als voertuig van keuze. Het geeft mij altijd het ultieme vakantiegevoel om erin te zitten. Niet als toerist, maar als fijn geïntegreerde farang die zichzelf niet te goed vindt om zo’n basaal voertuig te delen met de echte autochtonen. Gebrek aan comfort en een overdaad aan gevaar belangeloos trotseert samen met de financieel minder bedeelde lokale reizigers. Ten tijde van Songkran adviseer ik wel een plastic zakje voor telefoon en beurs, want bij iedere stop staan er wel een paar jeugdige onverlaten klaar met hun emmers ijskoud en hopelijk schoon water om de farang en de Thaise rest te laten meedelen in de feestvreugde. Heel verfrissend.
Het levert doorgaans wel een stel verbaasde blikken op als ik daar al breed op mijn bankje in de bus zit te wachten op medepassagiers in het gebruikelijke toeristenkloffie, dat zich echter doorgaans nog noordelijk van de mode kwaliteit der medereizigers bevindt, maar geen centje pijn voor hun of mij. Over smaak valt immers niet te twisten en we bevinden ons ook niet bepaald in een heilig gebouw waar bepaalde delen van het menselijk lichaam niet welkom zijn. Tenminste, niet onbedekt. Wie bedacht heeft dat het boeddhisme eindeloos tolerant is, komt er wel eens op de jasmijnthee en bevindt zich plots in een tegen geringe vergoeding uitgeleende wambuis en dito ruim zittende beenbekleding, die niet bepaald beantwoorden aan het actuele modebeeld. Maar vooruit, we willen Boeddha of zijn aardse vertegenwoordigers ook niet tegen het hoofd stoten, wat ook algemeen wordt afgeraden en dat laatste niet alleen omdat er achter elke monnik een oud Muay Thai strijder schuil kan gaan. Net als achter elke op het oog aantrekkelijke kathoey, al is de spoeling van vechtjassen daar wat dunner.
Of wanneer ik instap als er al anderen zitten die dan met een wat vermoeide beweging plaats maken voor die dubbele portie farang die hun zitplaats komt opeisen. Je treft er allerhande volk, maar echt contact wordt er niet gemaakt. Ik sta er voor open maar op de één of andere manier komt dat niet zo over en volgt doorgaans een hectisch maar zwijgzaam tripje van zo’n half uur langs de zijkant van de weg jakkeren waarbij ik soms uit een ooghoek anderen bestudeer, maar zij mij eigenlijk niet, of het moet al heel erg verdekt gebeuren. De één na de ander springt weer op de straat na de druk op de bel en rekent af zonder wie dan ook en mij in het bijzonder een verdere blik waardig te gunnen.
Nieuwe passagiers nemen hun plaats in en de grote exodus vindt doorgaans plaats vóór Central Plaza, waar ook de chauffeur niet bepaald vriendelijk afscheid neemt. Zijn hoffelijkheid beperkt zich tot het zwijgend vooruit kijkend incasseren van de vrachtprijs. Toch stap ikzelf altijd weer vrolijk de wereld in na zo’n ritje. Blij dat ik het weer een keer overleefd heb en voor een klein prijsje mijn reisdoel heb bereikt. Voor mijn tripje terug eet ik dan ‘met de Thai mee’ van een klein kraampje op het marktje vóór Central Plaza. De joviale dame herkent mij al na tien jaar klandizie en spreekt ook genoeg Engels (ja, ja, mijn taalhandicap, maar ik heb al een boetekleed aan) om mij duidelijk te maken wat ze vandaag dan weer gekookt heeft. Meestal heel smaakvol spul, zij het met voor mijn smaak standaard te veel pepers erin en ook kippenbotten, die ik zoals bekend liever niet in mijn eten tegenkom. Na het openluchtdiner spoed ik mij dan met lekker gevuld buikje naar de opstapplaats enkele tientallen meters verderop.
Hopelijk valt de laatste rit vanavond niet uit en kom ik ook vandaag weer onbeschadigd met mijn aankoopjes thuis aan. De zon is alvast onder, dus daar heb ik dan straks fijn geen last meer van. Al was die glanzende bol in de verte argument nummer één om te verkassen (op de voet gevolgd door de liefde en de voordelige tarieven daarvoor en de andere dagelijkse kosten), eenmaal aangekomen blijkt het eerder een pest dan een zegening en roepen we de goden aan om verlichting, daarbij precies de grenzen aangevend wat we nog als aangenaam weertje wensen te ervaren. Loslopende en mogelijk bijtgrage honden zien we wel als het zover is. Wegrennen heeft in elk geval geen zin en wekt eerder agressie op.
Met elk geslaagd Songthaew ritje komt mijn integratie een stapje dichterbij. Deden alle gasten in vreemde landen maar zo goed hun best als ik. De wereld zou er behoorlijk van opknappen.
Over deze blogger
- Khun Rick dateert van 1959 (momenteel 65 jaar), opgegroeid en nog steeds woonachtig in Zuid-Limburg. Na 40 jaar ambtenarij nu al bijna 5 jaar met vervroegd pensioen. Komt sinds 2001 regelmatig als toerist in Thailand, maar leerde zijn vrouw in Nederland kennen en is met haar vaak te vinden bij schoonmoeder in Udon Thani. Samen reizen is zijn passie, eten (helaas) ook en sporten een noodzaak. En natuurlijk schrijven: vroeger serieus en nu luchtiger.
Aantal keren gelezen: 190