De eerste aanval herinner ik mij nog als de dag van gisteren, zeg maar begin jaren negentig van de vorige eeuw.
‘S avonds na het journaal de slaapverwekkende treurbuis beloerend, in goed gezelschap van de heer Heineken en een buidel paprika-chips.
Het toentertijd zeer hippe ‘Veronica goes Asia’ vulde mijn beeld, en bracht daardoor de eerste, hoewel door mij niet onderkende, verschijnselen van het Siam-virus teweeg.
Want dit reisprogramma, gepresenteerd door een uiterst jolige en daardoor oogbol-teisterende Adam Curry, was zowaar in het schone Thailand neergestreken.
De zelfingenomen presentator, uitblinkend in het op de meest ongelegen momenten in beeld verschijnen, juist als er een adembenemend shot van de Thaise omgeving werd gemaakt, had dan ook meer op met het bewonderen van eigen haardracht dan het exotische land waar hij toevallig vertoefde.
De show werd gelukkig gered door de aanwezigheid van Thailand-kenner Sjon Hauser. Zijn uitleg en de volgende fraaie beelden van Thailand en haar inwoners, (af en toe eens niet verpest door een zwammende narcist met lange lokken) bleven me bij.
Hetgeen resulteerde in het wat later met klamme knuistjes en bonkend hart op een vlucht naar Bangkok stappen. Een niet geringe onderneming voor iemand als ondergetekende, die nog nauwelijks een Aziaat van dichtbij had gezien, en een middagje shoppen in Rotterdam-Zuid al een belevenis vond.
Gevoegd bij het feit dat ik niet wist dat Mandarin Airlines ook wel eens voor de firma China Airlines inviel, zorgde dit voor een lichte hartverzakking mijnerzijds, menende mezelf in de verkeerde zilveren vogel te hebben geparkeerd.
Niets bleek echter minder waar, en dus kreeg ik elf lange uren de gelegenheid kennis te maken met zowel buurman vliegangst alsook buurman elleboog.
Die laatste, breeduit naast mij zittende in Economy, was een praatjes en zweetlucht verspreidende Hollandse betweter, vol van zichzelf en hele telefoonboeken aan Thaise weetfeitjes. Die laatste jammer genoeg niet uit de bundel ‘Top Secret’, dus werden deze van vlakbij in mijn linkeroor getoeterd.
Al na een uurtje vliegen had ik dan ook gaarne de rechterarm afgestaan, in ruil voor de zekerheid dat zijn pad nimmermeer het mijne zou kruisen.
Mijn gebed werd verhoord, want het laatste wat ik ooit van hem zag was een verhitte discussie met een Thaise taxichauffeur, wiens gelaatsuitdrukking ik in die paar seconden alleen maar kan omschrijven als ‘vermoeid en der dagen zat’.
Die eerste tijd in het schone Bangkok leverde echter al wel wat meer bewijs op voor de om zich heen grijpende kolder.
Want nooit daarvoor was het mij overkomen, zittende in een open eettentje dat een oeroude oranje stadsbus langsdaverde en daarbij kans zag zowel de straat alsook de noedelslurpende nering binnen een paar seconden in een grijszwarte rookwolk te hullen.
De uit de geopende deur hangende kaartjesknipper, nonchalant een peuk rokend, keek er niet van op.
En dat terwijl zowel hij als de horeca-clientèle, waaronder een zeer onthutste farang, op dat moment het equivalent van anderhalf pakje Marlboro te verstouwen kregen, gevoegd bij een trommelvlies-perforatie door het geheel ontbreken van iets wat ook maar enigszins op een uitlaat leek.
Om me heen kijkend bleek ik echter de enige te zijn die zich zorgen maakte om deze vertoning, daarbij de alom geprezen Thaise harmonie ietwat verstorend met mijn onderkaak die op tafel lag.
Ook de tegenover mij zittende Thaise gezelschapsdame, inderhaast opgedoken uit een nabij gelegen en zeer respectabel etablissement, verschoot niet van kleur. Slechts mijn glas nog eens bijvullend en in een zeer beroerd accent informerend op welke manier we de rest van mijn vakantiegeld aan haar gingen uitgeven.
In de jaren daaropvolgend kwam ik gelukkig in rustiger Thaise wateren terecht. Door schade en schande beslist niet wijzer geworden, bleef ik namelijk trouw het land bezoeken en struikelde daarbij op zekere dag een Pattayaanse massagesalon binnen.
Hopend op superieure, zij het on-sensuele handenarbeid, viel ik daar spontaan aan de voeten van een Thaise deerne neer.
Nog geheel onwetend van het feit dat haar toekomstige echtgenoot hier zijn strottehoofd ter kneding aanbood, hoopte zij op haar beurt slechts op een leuke tip om haar beroerde salaris wat aan te vullen.
Beide wensen gingen in vervulling, waarna ik al snel kans zag het eerste verwijt richting aankomend levensgezellin te uiten.
Zijnde het gegeven dat ze mij al die voorgaande jaren alleen had laten opboksen tegen allerlei laagvoorhoofdig Thais gespuis dat het op mijn zuurverdiende muntjes had voorzien.
Deze onzin voor kennisgeving aannemend, nam zij daarna bezit van zowel mijn hart alsmede uitgavenpatroon.
Dus wég slemppartijen met allerhande welgevormde wichten, het daarna bekijken van mijn postzegelverzameling in zeer goedkope hotelkamers, en het vlot verstrekken van Thaise waardepapieren aan eenieder vrouwspersoon dat haar hebberig oog op mij liet vallen.
Daarvoor in de plaats kwamen degelijke bezoekjes aan de schoonfamilie, geforceerd bezichtigen van glinsterende tempelcomplexen waar schier geen einde aan kwam, en bij het eerste bezoek aan de plattelands-haciënda van schoonmoeder oeverloos dronken worden in gezelschap van zwager Oeth.
Maar bovenal het onversaagd en met volle overgave proberen te ontwijken van bepaalde Thaise etenswaren.
Dat ik op dit laatstgenoemde onderdeel in den beginne jammerlijk faalde meen ik echter geheel te kunnen wijten aan het zo bedrieglijk frisse voorkomen der Som-Tam salade, én omdat eega, voorafgaande aan nuttiging dezer gestampte gruwel, meermaals de ultieme bezwering “is maar beetje heet” uitsprak.
Zoals in: ” een ietsje minder blaartrekkend dan vorige keer, toen je al na drie dagen weer over eten kon praten zonder in huilen uit te barsten”.
De laatste dagen van die eerste Pattayaanse kennismakingsronde werd doorgebracht in haar niet al te sjieke appartement.
Waar een zekere Jan des Bouvrie, na het bezichtigen van het interieur, fluks en voorgoed in een dwangbuis zou zijn afgevoerd.
Ten prooi aan een geheel ander soort kolder.
Gelukkig werd dit kleine detail geheel goedgemaakt door de bewoners van genoemde inrichting.
Uiterst vriendelijke lieden, die mij ’s avonds op de gang trakteerden op het plaatselijke afbijtmiddel dat daar voor drank moest doorgaan, en waarbij ik hen op mijn beurt leerde een Zware van de Weduwe te draaien.
De rokers onder hen, gewend aan wegpaffen van eigen kanthooi, droegen daarna stevig bij aan mijn uitspraak der Thaise hiërogliefen, want sindsdien weet ik precies wat ‘Mai Aroy’ betekent.
Ook andere zinnetjes in deze schone taal hadden al snel geen geheimen meer voor deze bezoeker der Thaise dreven.
Voor geïnteresseerden wiens algemene kennis op dit punt tekortschiet: gelieve uw zojuist aangeschafte en splinternieuwe dvd van Carabao in Concert eens achteloos op tafel te laten slingeren in de nabijheid van wat Thais grut in de lolly-leeftijd.
U zult dit kostbare kleinood iets later weer terugvinden, nu verrijkt met twee diepe groeven over de volle lengte van de disc, geheel overeenkomend met de spoorbreedte van hun speelgoed-brandweerwagentje.
De eerlijkheid gebiedt echter te vermelden dat de jeugdige delinquenten als tegenprestatie wel de beelddrager verrijkten met flink wat kleverige vingerafdrukken. In hun lievelingskleur, te weten waterijsjes-groen.
Na wat kleien aan de basis, gevolgd door een korte sessie geestelijk figuurzagen besloot ik niet uit mijn slof te schieten, maar in plaats daarvan ditmaal eens het veelbezongen ‘Mai Pen Rai’ te ventileren, en daarna mijzelf al schouderklopjes gevend als ingeburgerd te beschouwen.
Vrouw Oy’s ongevraagde ( en beslist ongewenste ) commentaar dat ik beter op mijn spullen moest letten leidde helaas wel tot enige terugval in het bereiken van Opperste Zen. Maar zie, door veelvuldig en doelgericht bonken van het verhitte farang-voorhoofd tegen al genoemde tafel wist ik ook deze aanval van tropenkolder geheel te niet te doen.
Over de jaren heen heb ik zo deze malheur des geestes stilletjes bij het grof vuil kunnen zetten. Wat toch een hele prestatie mag heten, gezien mijn regelmatige en soms langdurige bezoekjes aan de tropen.
Dat de aandoening desondanks toch nog af en toe de kop opsteekt, zelfs bij diegenen waar je het niet van verwacht, bleek kortgeleden.
Er gaan namelijk kwade geruchten.
Als zou een nicht van vrouw Oy, woonachtig te bruischend Bangkok, in december een visite-vlucht willen boeken richting ons tweetjes in het Verre Westen.
En dat vrouwlief haar vervolgens sterk aanraadde om dan toch vooral tijdens de Feestdagen op Schiphol neer te strijken.
In het kader van de Kerstgedachte, een zekere ‘Santa Claus’, en de dan welig tierende gezelligheid op ’s lands luchthaven.
Dit gerucht kan echter terzijde worden geschoven als zijnde pure kolder..
Over deze blogger
-
Lieven Kattestaart (1963) woont samen met vrouw Oy op het mooie Goeree-Overflakkee.
Is werkzaam als havenmeester en bezoekt sinds 1993 het verre Thailand, waar hij in 98′ Oy leerde kennen en haar overhaalde de zon vaarwel te zeggen en zich in dit kille moeras achter de dijken te vestigen.Tegenwoordig de vakantieweken meestal doorbrengend in het Isaanse optrekje van schoonmoeder, afgewisseld met wat strandhangen in Pattaya, of klem zitten in bus of trein om andere en onbekende Thaise streken te bezoeken.
Zich voornemend na pensionering samen met Oy in Thailand te gaan wonen, en beiden kunnen nauwelijks wachten tot het zover is.Hobby’s: zodra er zich een inspiratie-vonkje aandient, doch meestal gekweld door schrijversblok, het toetsenbord beroeren teneinde het mooie Thailandblog van een nieuw stukje te voorzien, het beoefenen van lichamelijke bezigheid door middel van joggen (uiteraard met mate) online schaken, en het af en toe drinken van een prima Single Malt en daarbij wegdampen van een sigaar van Cubaanse origine.
Aantal keren gelezen: 34